afstemmen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afstemmen /'ɑfstɛmə(n)/ |
stemde af /stɛmdə 'ʔɑf/ |
afgestemd /'ɑfxəstɛmt/ |
zwak -d | volledig |
- af·stem·men
- samenstelling van af bw en stemmen ww
afstemmen
- overgankelijk, (muziek) op de juiste toonhoogte brengen
- De eerste snaar wordt op een stemvork afgestemd.
- overgankelijk op de juiste frequentie instellen
- We stemden de radio af op deze zender.
- iets zo regelen dat het voor iedereen passend is
- Wij stemden onze agenda's op elkaar af zodat we maandagochtend een vergadering konden houden.
- overgankelijk bij stemming verwerpen
- Het voorstel werd afgestemd.
- Het woord afstemmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afstemmen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be