rechazar
- re·cha·zar
rechazar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rechazar |
rechazaba |
rechazado |
volledig |
- overgankelijk afslaan, afwijzen, tegenspreken, verwerpen
- terugslaan, terugdrijven, terugwerpen, terugstoten, wegduwen
- [1] repeler