afstemmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afstemmen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afstemmen | af te stemmen | ||||||||
toekomend | zullen afstemmen af zullen stemmen |
te zullen afstemmen af te zullen stemmen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgestemd | te hebben afgestemd | ||||||||
toekomend | afgestemd zullen hebben | afgestemd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afstemmend | afgestemd | ev. stem af |
mv. verouderd stemt af |
stemme af (bijzin) afstemme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stem af | stemt af | stemt af | stemt af | stemt af | stemmen af | stemmen af | stemmen af | |||
verleden (o.v.t.) | stemde af | stemde af | stemde af | stemde af | stemde af | stemden af | stemden af | stemden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afstemmen | zult/zal afstemmen | zult/zal afstemmen | zult afstemmen | zal afstemmen | zullen afstemmen | zullen afstemmen | zullen afstemmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afstemmen | zou afstemmen | zou(dt) afstemmen | zoudt afstemmen | zou afstemmen | zouden afstemmen | zouden afstemmen | zouden afstemmen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afstem | afstemt | afstemt | afstemt | afstemt | afstemmen | afstemmen | afstemmen | |||
verleden (o.v.t.) | afstemde | afstemde | afstemde | afstemde | afstemde | afstemden | afstemden | afstemden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afstemmen af zal stemmen |
zult/zal afstemmen af zult/zal stemmen |
zult/zal afstemmen af zult/zal stemmen |
zult afstemmen af zult stemmen |
zal afstemmen af zal stemmen |
zullen afstemmen af zullen stemmen |
zullen afstemmen af zullen stemmen |
zullen afstemmen af zullen stemmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afstemmen af zou stemmen |
zou afstemmen af zou stemmen |
zou(dt) afstemmen af zou(dt) stemmen |
zoudt afstemmen af zoudt stemmen |
zou afstemmen af zou stemmen |
zouden afstemmen af zouden stemmen |
zouden afstemmen af zouden stemmen |
zouden afstemmen af zouden stemmen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgestemd | hebt afgestemd | hebt/heeft afgestemd | hebt afgestemd | heeft afgestemd | hebben afgestemd | hebben afgestemd | hebben afgestemd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgestemd | had afgestemd | had afgestemd | hadt afgestemd | had afgestemd | hadden afgestemd | hadden afgestemd | hadden afgestemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgestemd hebben | zal/zult afgestemd hebben | zult/zal afgestemd hebben | zult afgestemd hebben | zal afgestemd hebben | zullen afgestemd hebben | zullen afgestemd hebben | zullen afgestemd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgestemd hebben | zou afgestemd hebben | zou/zoudt afgestemd hebben | zoudt afgestemd hebben | zou afgestemd hebben | zouden afgestemd hebben | zouden afgestemd hebben | zouden afgestemd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgestemd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgestemd | er is afgestemd | |||||||||
verleden | er werd afgestemd | er was afgestemd | |||||||||
toekomend | er zal afgestemd worden | er zal afgestemd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgestemd worden | er zou afgestemd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgestemd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgestemd worden | afgestemd te worden | ||||||||
toekomend | afgestemd zullen worden | afgestemd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgestemd zijn | afgestemd te zijn | ||||||||
toekomend | afgestemd zullen zijn | afgestemd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgestemd | wordt afgestemd | wordt afgestemd | wordt afgestemd | wordt afgestemd | worden afgestemd | worden afgestemd | worden afgestemd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgestemd | werd afgestemd | werd afgestemd | werdt afgestemd | werd afgestemd | werden afgestemd | werden afgestemd | werden afgestemd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgestemd worden | zult afgestemd worden | zult afgestemd worden | zult afgestemd worden | zal afgestemd worden | zullen afgestemd worden | zullen afgestemd worden | zullen afgestemd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgestemd worden | zou afgestemd worden | zou/zoudt afgestemd worden | zoudt afgestemd worden | zou afgestemd worden | zouden afgestemd worden | zouden afgestemd worden | zouden afgestemd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgestemd | bent afgestemd | bent/is afgestemd | zijt afgestemd | is afgestemd | zijn afgestemd | zijn afgestemd | zijn afgestemd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgestemd | was afgestemd | was afgestemd | waart afgestemd | was afgestemd | waren afgestemd | waren afgestemd | waren afgestemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgestemd zijn | zult afgestemd zijn | zult afgestemd zijn | zult afgestemd zijn | zal afgestemd zijn | zullen afgestemd zijn | zullen afgestemd zijn | zullen afgestemd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgestemd zijn | zou afgestemd zijn | zou/zoudt afgestemd zijn | zoudt afgestemd zijn | zou afgestemd zijn | zouden afgestemd zijn | zouden afgestemd zijn | zouden afgestemd zijn |