stemming
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stem·ming
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van stemmen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stemming | stemmingen |
verkleinwoord | stemminkje | stemminkjes |
Zelfstandig naamwoord
stemming v
- een mentale of emotionele toestand
- De stemming van de vergadering sloeg om na de beschuldiging van de voorzitter.
- Tijdens zijn volgende verlof was Cécile er dromerig en betoverd met het puntje van haar wijsvinger overheen gegaan, wat Alberts stemming er niet beter op had gemaakt. [1]
- het proces van een verkiezing
- Het was de uitkomst van een zenuwslopende stemming waarbij Laurence, de absolute topfavoriet van de bookmakers, bij de jury enigszins teleurstellend als derde eindigde met 231 punten. Zweden won bij de vakjury’s voor het verrassende Noord-Macedonië. [2]
- (financieel) de heersende mening over de toestand van de markt
- (muziek) de hoogte van de standaardtoon en de onderlinge toonhoogteverhoudingen van een muziekinstrument of toonladder
- Deze blokfluit is gemaakt in de gelijkzwevende stemming .
Synoniemen
- [1] humeur, gemoedsgesteldheid, luim
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- [4] toonladder, temperatuur, toonstelsel
Vertalingen
2. het uitbrengen van de stem, bijvoorbeeld bij verkiezingen
Gangbaarheid
- Het woord stemming staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stemming" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
- ↑ Tubantia Stefan Raatgever 19 mei. 2019 Duncan doet waar Nederland na 44 jaar naar smachtte
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be