Nederlands

 
feeststemming
Uitspraak
Woordafbreking
  • feest·stem·ming
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord feeststemming feeststemmingen
verkleinwoord feeststemminkje feeststemminkjes

Zelfstandig naamwoord

de feeststemmingv

  1. (psychologie) de gemoedstoestand die past bij een feestelijke gebeurtenis
     Niet dat er veel reden was voor een feeststemming. Het leek alsof de oorlogsjaren zich herhaalden. Boter, kaas en eieren waren alleen op de bon te krijgen.[2]
     Gertjan Verbeek ging een jaar geleden aan de slag als trainer van Adelaide United, waarmee hij meteen de beker won. Maar van een feeststemming is momenteel geen sprake meer in huize-Verbeek. De coach krijgt geen salaris en vertrekt komende week naar Nederland.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron “Voetbal in coronatijd: Verbeek en Til naar huis, machine De Jong breekt niet” (06-04-2020), NOS