Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fes·ti·val·sfeer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord festivalsfeer festivalsferen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de festivalsfeerv / m

  1. de stemming die meestal heerst op festivals
     Ook Sarah Hossack, inwoner van Hull, vindt het een fantastisch project. "Ik ben sinds vanmorgen 04.00 uur naakt. Het was zo leuk, gewoon briljant. Er hing een soort festivalsfeer. We zijn echt dichter bij elkaar gekomen de afgelopen uren."[1]
     "Er hangt hier een soort festivalsfeer. Heel open en overal is het leuk versierd."[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Duizenden blauwe blote billen in Britse havenstad” (09-07-2016), NOS
  2.   Weblink bron “Utrecht maakt zich op voor Dumoulin en co” (02-07-2015), NOS