gemoedsgesteldheid

  • ge·moeds·ge·steld·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gemoedsgesteldheid
verkleinwoord

de gemoedsgesteldheidv

  1. (psychologie) de geestelijke stemming waarin iemand verkeert
     Toen vorst Andrej het paleis verliet, had hij het gevoel alsof hij alle betrokkenheid en geluk die de overwinning hem bezorgd hadden, nu had achtergelaten en overgegeven aan de onverschillige handen van de minister van oorlog en zijn hoffelijke adjudant. Zijn hele gemoedsgesteldheid was nu anders: de slag leek hem een herinnering uit een ver verleden.[2]
     Blind optimisme is een aangeleerde gemoedsgesteldheid die elke aandacht voor onheilstijdingen afdoet als pessimisme. Het is een kunstmatig gekweekt bewustzijn waarin angst wordt uitgeschakeld, terwijl angst toch een primaire, beschermende emotie is. Zonder een gezonde dosis angst waren we al lang het haasje geweest.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Droom je een weg naar Twentse glorie” (21-03-2015), Tubantia