• ziels·ge·steld·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord zielsgesteldheid
verkleinwoord

de zielsgesteldheidv

  1. de geestelijke toestand van iemand; de psychische toestand van iemand
     Niet altijd was ze gevoelig verzekerd van haar aandeel aan Christus. Met haar zielsgesteldheid ging het op en neer.[2]
     Het komt mij voor dat de relatie tussen mijn gemoedstoestand en mijn swipe- en typegedrag niet zo één-op-één is als zou moeten, om veel te kunnen zeggen over mijn zielsgesteldheid.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    B. Hooghwerff
    “Louise van Oranje beleefde gelukkige omkeer” (13-03-2018), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Prof. dr. Marc J. de Vries
    “Een ”thermometer van de ziel”” (14-03-2019), Reformatorisch Dagblad