geestesgesteldheid

  • gees·tes·ge·steld·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord geestesgesteldheid
verkleinwoord

de geestesgesteldheidv

  1. (psychologie) de manier waarop iemand denkt en voelt; psychische toestand
     De belangrijkste trek van Speranski's intellect, die vorst Andrej het meeste trof, was zijn absolute, onwankelbare vertrouwen in de kracht en de legitimiteit van het verstand. Het was duidelijk dat in Speranski's hoofd nooit die voor vorst Andrej zeer vertrouwde gedachte zou kunnen opkomen dat het onmogelijk was alles uit te drukken wat je dacht, en dat hij nooit de twijfel zou kennen of het niet allemaal onzin was wat hij dacht en wat hij geloofde. En juist die bijzonderheid van Speranski's geestesgesteldheid trok vorst Andrej het meest aan.[2]
     De rechtbank in Den Haag heeft een man die zijn familieleden heeft mishandeld en bedreigd op vrije voeten gesteld, omdat toegezegde rapporten over zijn geestesgesteldheid niet zijn geleverd. Daarom kan de rechtbank niet oordelen over zijn toerekeningsvatbaarheid en of hij wel of niet de gevangenis in moet.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Rechter laat man die moeder sloeg gaan omdat psychiatrisch rapport ontbreekt” (18-02-2020), NOS