humor
- hu·mor
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | humor | - |
verkleinwoord | - | - |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | humor | humores |
verkleinwoord | - | - |
de humor m
- iets wat grappig is
- Dat is pas echte humor!
- het vermogen om grappig te zijn
- Hij heeft veel humor.
- (medisch) lichaamsvocht, vochtigheid
- In een oude middeleeuwse theorie werden vier humores onderscheiden: slijm, bloed, gele en zwarte gal.
- Het woord humor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "humor" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "humor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ humor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
humor
- humor; het vermogen om grappig te zijn
humor
- humor; het vermogen om grappig te zijn
- hu·mor
enkelvoud | meervoud |
---|---|
humor | humores |
humor m
- humor in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española