stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overstemmen
stemde over
overgestemd
zwak -d volledig
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overstemmen
overstemde
overstemd
zwak -d volledig
  • over·stem·men

óverstemmen [1]

  1. onovergankelijk zijn stem bij een verkiezing nogmaals uitbrengen

overstémmen

  1. overgankelijk een andere geluidsbron in volume overtreffen
  2. overgankelijk bij een verkiezing door meerderheid van stemmen verslaan
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]