• pro·be·ren
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘beproeven’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • Afkomstig van:
Middelnederlands: proberen (bewijzen)
Latijn: probare met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
proberen
probeerde
geprobeerd
zwak -d volledig

proberen

  1. overgankelijk testen
    • Vandaag mocht ik dus een echt Deens broodje met Hollandse kaas proberen. 
  2. overgankelijk onderzoeken
     Dit moest ik ook eens proberen.[3]
  3. overgankelijk iets met succes trachten te beëindigen waarvan men niet weet of het gaat lukken
    • In Groot-Brittannië zijn twee vrouwen gearresteerd die probeerden een dood familielid aan boord van een vlucht naar Berlijn te krijgen. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]