• op·ge·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opgeven
gaf op
opgegeven
klasse 5 volledig

opgeven

  1. onovergankelijk de strijd/competitie e.d. staken en zich gewonnen geven
    • Na die verkeerde zet zag de beroemde schaakspeler zich gedwongen op te geven. 
  2. overgankelijk, (financieel) als in- of uitgavepost vermelden
    • Deze kleine inkomsten hoeven niet opgegeven te worden op uw belastingbiljet. 
  3. inergatief hoog ~ over: de loftrompet steken over iets of iemand
    • Hij gaf hoog op over die toespraak van Obama. 
  4. overgankelijk ergens mee stoppen/niet mee doorgaan, niet voortzetten
    • Toch was hij ook eigen plannen gaan ontwikkelen. Hij wilde weg, hij voelde wel wat voor Tonkin, al wist hij zelf niet goed waarom. In ieder geval wilde hij het beroep van boekhouder opgeven en iets anders gaan doen. [1] 
     Nooit stoppen en opgeven op een slechte dag, had ik gehoord.[2]
  5. overgankelijk als verloren beschouwen
    • De strijders zullen bepaalde gebieden in de toekomst toch moeten opgeven. 
  6. overgankelijk aanreiken
  7. overgankelijk de opdracht geven om, opdragen

[1] De moed opgeven.

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be