trachten
- trach·ten
- Leenwoord uit het Latijn (trahare), in de betekenis van ‘proberen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trachten 'trɑxtə(n) |
trachtte 'trɑxtə |
getracht ɣə'trɑxt |
zwak -t | volledig |
trachten
- inergatief een poging in het werk stellen
- Hij trachtte een verkiezingsnederlaag te voorkomen.
- [1] proberen
1. een poging in het werk stellen
- Het woord trachten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trachten" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "trachten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be