• po·gen
  • In de betekenis van ‘proberen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pogen
poogde
gepoogd
zwak -d volledig

pogen

  1. inergatief (formeel) iets met succes trachten te volbrengen, waarvan men niet weet of het gaat lukken
    • Hij poogt naar Amerika te roeien, maar door het slechte weer op de Atlantische Oceaan lijkt zijn poging weinig veelbelovend. 
94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]