peper
- pe·per
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘specerij’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | peper | pepers |
verkleinwoord | pepertje | pepertjes |
de peper m
- (specerij) (witte, grijze, zwarte) gemalen korrels (gedroogde bessen) van Piper nigrum met een scherpe, hete smaak
- (specerij) rode, Spaanse ~: een vrucht van een plant uit het geslacht Capsicum met een hete smaak
- Peperduur
Erg duur, lett: zo duur als peper. In de middeleeuwen was peper ontzettend duur.
1. een specerij van gemalen peperkorrels met een scherpe, hete smaak
vervoeging van |
---|
peperen |
peper
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peperen
- Ik peper.
- gebiedende wijs van peperen
- Peper!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peperen
- Peper je?
- Het woord peper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "peper" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "peper" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ peper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be