pasar
- pa·sar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pasar | pasars |
verkleinwoord | - | - |
de pasar m
- (Nederlands-Indië) plaatselijke markt
- De loods had een aparte uitgang naar buiten, opdat de vrouwen boodschappen konden doen op de pasar. [4]
- (Nederlands-Indië) terrein waar de markt wordt gehouden
- Zo was de stad na zonsondergang verboden terrein voor Javaanse handelaren. Overdag was hun territorium beperkt tot de nieuwe pasar langs de Tjiliwoeng, en mochten ze zich slechts met toestemming rond het Stadhuis en in de Herenstraat en Prinsenstraat ophouden. [5]
- (Nederlands-Indië) dag binnen de vijfdaagse Javaanse kalender die bepaalde wanneer er markt wordt gehouden
- Het woord pasar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pasar" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pasar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "pasar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Lanzing, F."Het KNIL, enkele beelden en feiten" in: Indische Letteren. jrg. 19 nr. 2 (juni 2004) Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn; p. 54; geraadpleegd 2019-02-11
- ↑ Zuiderweg, A.M."‘Een eijlander wt Iava welcks volck is hartneckich en opstinaet’. De Javaan in de VOC-literatuur" in: Indische Letteren. jrg. 24 nr. 2 (2009) Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn; p. 54; geraadpleegd 2019-02-11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- pa·sar
pasar
- markt
- «Ibu pergi ke pasar untuk berbelanja.»
- Moeder gaat naar de markt om boodschappen te doen.
- «ekonomi pasar»
- markteconomie
- «Ibu pergi ke pasar untuk berbelanja.»
pasar
- (taalkunde) met eenvoudige zinsbouw en woordkeus als in een handelstaal
- «bahasa pasar»
- pasarmaleis
- «bahasa pasar»
- uit het Minangkabaus
pasar
- onbegroeid, kaalgelopen
- Pasar jalan karena diturut, lancar kaji karena diulang.
- Een pad wordt kaalgelopen doordat het wordt gevolgd, een les wordt geleerd doordat zij wordt herhaald.
- Oefening baart kunst
- pa·sar
pasar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pasar |
pasaba |
pasado |
volledig |
- onovergankelijk gaan, voorbijgaan, langskomen, passeren
- verstrijken (van tijd)
- binnengaan, binnenkomen
- gebeuren, voorvallen, geschieden
- overgankelijk overbrengen
- geven, doorgeven
- doorheengaan, doorboren
- oversteken (bergen)
- overtrekken (gebied)
- doorwaden (rivier))
- voorbijgaan, achter zich laten
- doormaken (van tijd)
- [4] ocurrir