• bin·nen·gaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binnengaan
ging binnen
binnengegaan
klasse 7 volledig

binnengaan

  1. ergatief ergens in gaan
    • Zij waren gisteren die winkel binnengegaan om een kijkje te nemen. 
     Er kon geen sprake van zijn dat ze haar kleine woonkamer op de benedenverdieping binnen konden gaan, laat staan de keuken, met opluchting stelde hij vast dat het symbolische theedrinken al een gepasseerd station was omdat ze direct naar de slaapkamer boven gingen.[1]
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be