• en·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord enter enters
verkleinwoord entertje entertjes

[A] de enterm

  1. (dierkunde) (veeteelt) eenjarig dier
enkelvoud meervoud
naamwoord enter -
verkleinwoord - -

[B] de enterv / m

  1. (informatica) toets van een tekstverwerker-, rekenmachine-, computertoetsenbord etc. waarmee de invoer van data op een nieuwe regel wordt voortgezet, danwel voor verwerking wordt vrijgegeven
vervoeging van
enteren

[C] enter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van enteren
    • Ik enter. 
  2. gebiedende wijs van enteren
    • Enter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van enteren
    • Enter je? 
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]


vervoeging
onbepaalde wijs to  enter 
he/she/it  enters 
verleden tijd  entered 
voltooid
deelwoord
 entered 
onvoltooid
deelwoord
 entering 
gebiedende wijs  enter 

enter

  1. binnengaan
enkelvoud meervoud
enter enters

enter

  1. (dierkunde): enter