• ba·zaar
  • Leenwoord uit het Perzisch, in de betekenis van ‘marktplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1572 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bazaar bazaars
verkleinwoord bazaartje bazaartjes

de bazaarm

  1. (handel) een (vaak overdekte) markt
    • Op een bazaar kun je vaak snel een indruk van een land krijgen. 
95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
naamwoord bazaar bazaars

bazaar

  1. (handel) bazaar, markt


enkelvoud meervoud
bazaar bazaars

bazaar

  1. (handel) bazaar, markt


bazaar

  1. (handel) bazaar, markt