Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·trum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘versmaat’ voor het eerst aangetroffen in 1737 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord metrum metra
metrums
verkleinwoord metrumpje metrumpjes

Zelfstandig naamwoord

metrum o [3]

  1. (letterkunde) afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in een vers, versmaat
  2. (muziek) maat in de muziek
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Pools

Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn

Zelfstandig naamwoord

metrum o

  1. (letterkunde) metrum, versmaat; afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in een vers
  2. (muziek) metrum, maat

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /mɛtrʊm/
Woordafbreking
  • me·t·rum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn

Zelfstandig naamwoord

metrum o

  1. (letterkunde) metrum, versmaat; afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in een vers
  2. (muziek) metrum, maat
Verbuiging
Synoniemen
  1. takt monbezield

Meer informatie

Verwijzingen