metrum
- me·trum
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘versmaat’ voor het eerst aangetroffen in 1737 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | metrum | metra metrums |
verkleinwoord | metrumpje | metrumpjes |
- (letterkunde) afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in een vers, versmaat
- (muziek) maat in de muziek
- Het woord metrum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "metrum" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "metrum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ metrum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Leenwoord uit het Latijn
metrum o
- (letterkunde) metrum, versmaat; afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in een vers
- (muziek) metrum, maat
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /mɛtrʊm/
- me·t·rum
- Leenwoord uit het Latijn
metrum o
- (letterkunde) metrum, versmaat; afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in een vers
- (muziek) metrum, maat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | metrum | metra |
genitief | metra | meter |
datief | metru | metrům |
accusatief | metrum | metra |
vocatief | metrum | metra |
locatief | metru | metrech |
instrumentalis | metrem | metry |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.