• takt
enkelvoud meervoud
naamwoord takt -
verkleinwoord - -

takt

  1. deel van een cyclus in een verbrandingsmotor
vervoeging van
takken

takt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van takken
    • Jij takt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van takken
    • Hij takt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van takken
    • Takt! 


takt m

  1. (muziek) maat, metrum; maat in de muziek
  2. tact; gevoel voor hetgeen in een (delicate) situatie passend is


takt m

  1. (muziek) maat, metrum; maat in de muziek


  • takt
  • Afgeleid van het Duitse Takt

takt monbezield

  1. (muziek) maat, metrum; maat in de muziek
  2. (muziek) ritme, tempo
  3. tact; gevoel voor hetgeen in een (delicate) situatie passend is
  4. (techniek) takt; deel van een cyclus in een verbrandingsmotor
  1. metrum o
  2. rytmus monbezield, tempo o, doba v
  3. ohleduplnost v, diskrétnost v
  4. doba v