heilig
- hei·lig
- erfwoord via Middelnederlands heilich van Oudnederlands helig, in de betekenis van ‘verheven’ aangetroffen vanaf 776, op te vatten als afgeleid van heil zn met het achtervoegsel -ig [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | heilig | heiliger | heiligst |
verbogen | heilige | heiligere | heiligste |
partitief | heiligs | heiligers | - |
heilig
- door wijding aan het goddelijke bijzonder gemaakt
- (figuurlijk) van iets dat het van uitzonderlijk belang is
- ▸ De rest van de heilige reep knaagde ik in minuscule hapjes gedurende de dag op. Zelden had ik zo’n knorrende maag gehad.[4]
- De heilige hermandad
de politie [5]
- Een heilig boontje zijn
erg braaf zijn
1. door wijding aan het goddelijke bijzonder gemaakt
vervoeging van |
---|
heiligen |
heilig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heiligen
- Ik heilig.
- gebiedende wijs van heiligen
- Heilig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heiligen
- Heilig je?
- Het woord heilig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heilig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ heilig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "heilig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ onzetaal.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be