• al·ler·hei·ligst
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen allerheiligst
verbogen allerheiligste

allerheiligst [1]

  1. (religie) heel erg heilig
     Moge de goddelijke Verlosser en Zijn allerheiligste Moeder je bewaren onder Hun heilige en almachtige bescherming.[2]
     Dit is een van de bekende en noodzakelijke grondwaarheden van ons allerheiligst geloof, dat de Heere Jezus Christus, om Zijn volk te verlossen en zalig te maken van hun zonden, niet slechts de waarachtige God, maar ook tevens een waar, heilig en rechtvaardig Mens heeft moeten zijn in enigheid des Persoons.[3]
  2. (figuurlijk) iets dat men heel belangrijk vindt
     Tyran, die, steeds verwoeder,
    Het allerheiligste in uw boosheid niet ontziet!
    Laat los. Ik overleef myn Moeders onheil niet.
    [4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Theodorus van der Groe
    “Zoon des mensen” (18 november 2021), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron Maria van Bourgondië (1774), Pieter Meijer, Amsterdam in:
    Nicolaas Simon van Winter en Lucretia Wilhelmina van Merken
    Tooneelpoëzy, Deel 1, p. 523