granaat
- gra·naat
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontploffend projectiel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1594 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | granaat | granaten |
verkleinwoord | granaatje | granaatjes |
- (militair) een met springlading gevuld projectiel
- Boven hen trokken de granaten in twee richtingen strepen door de hemel en lieten de aarde tot in de loopgraven beven. [2]
- Granaat "projectiel" zit niet in granaatappel.
1. een met springlading gevuld projectiel
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | granaat | - |
verkleinwoord | - | - |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | granaat | granaten |
verkleinwoord | granaatje | granaatjes |
[B] granaat
- o: (mineraal) een groep kubische mineralen behorende tot de nesosilicaten, meest voorkomend in metamorf gesteente en gebruikt als halfedelsteen
- v/m: een halfedelsteen bestaande uit [1]
- (plantkunde) granaatboom
- (voeding) granaatappel
1. een groep kubische mineralen
- Het woord granaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "granaat" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "granaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Lemaitre, Pierre"Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be