• Afgeleid van het Proto-Germaanse *frumô

forma

  1. eerste


fōrma v

  1. vorm
  2. gedaante, gestalte
  3. beeld, afbeelding, figuur
  4. (post-klassiek) stempel


  • Leenwoord uit het Latijn

forma v

  1. vorm; ruimtelijke begrenzing van een voorwerp
  2. (sport) vorm; het actuele vermogen (van een individu) een bepaalde actie uit te voeren


forma v

  1. vorm; ruimtelijke begrenzing van een voorwerp


  • for·ma
enkelvoud meervoud
forma formas

forma v

  1. vorm, gedaante, gestalte
  2. gietvorm
  3. formaat
  4. manier (om de dingen te doen), wijze
  5. vorm (taal, stijl, inhoud)
  6. conditie (gesteldheid van lichaam of geest)
vervoeging van
formar

forma

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van formar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van formar
vervoeging van
formarse

forma

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van formarse


  • for·ma
  • Leenwoord uit het Latijn

forma v

  1. vorm; ruimtelijke begrenzing van een voorwerp
  2. vorm; een reeks karakteristieke eigenschappen van een complex werk, waardoor het gecategoriseerd kan worden
  3. (sport) vorm; het actuele vermogen (van een individu) een bepaalde actie uit te voeren
    «Dnes nejsem ve formě
    Vandaag ben ik niet in vorm.
  4. vorm; sjabloon of bak waarin iets gegoten of geperst kan worden
  1. tvar monbezield, podoba v
  2. kondice v
  3. matrice v
  • hudební forma v – muzikale vorm
  • literární forma v – literaire vorm
  • ve formě