formar
- for·mar
formar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
formar |
formaba |
formado |
volledig |
- onovergankelijk aantreden, zich opstellen
- overgankelijk vormen, formeren, scholen, opleiden
- samenstellen, regelen
formar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
formar |
formaba |
formado |
volledig |