• ge·stal·te
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gedaante’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1542 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gestalte gestalten
gestaltes
verkleinwoord gestaltetje gestaltetjes

de gestaltev

  1. de vorm van een rechtopstaande mens
    • Er verscheen een rijzige gestalte op de heuvel. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]