Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·stal·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wanstaltig wanstaltiger wanstaltigst
verbogen wanstaltige wanstaltigere wanstaltigste
partitief wanstaltigs wanstaltigers -

Bijvoeglijk naamwoord

wanstaltig

  1. bijzonder lelijk van gestalte, mismaakt, misvormd
    • Zoiets wanstaltigs heb ik zelden gezien. 
  2. buitengewoon slecht of misplaatst
    • Een wanstaltige vertoning. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen