Een deerlijk schouwspel: Poolse jongen tussen de ruïnes na het bombardement op Warschau.
  • deer·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen deerlijk deerlijker deerlijkst
verbogen deerlijke deerlijkere deerlijkste
partitief deerlijks deerlijkers -

deerlijk

  1. vervelend en/of pijnlijk om aan te zien
    • Een deerlijk schouwspel. 
    • Van Loon praat snel, voor het komisch effect, om daarna te kunnen vertragen, voor het dramatisch effect, maar doet dat zo slordig dat die techniek eerder tegen hem werkt. Ter afwisseling zingt hij liedjes, zoals een knappe Spinvis-pastiche. En een ballade, met als refrein: „Niets is wat het lijkt, het is maar hoe je kijkt.” Dan belooft hij zijn publiek de dubbele bodem die bij Sleutelmoment al te deerlijk ontbreekt.[3] 
  2. heel erg
    • Veel van de wereld is onzichtbaar of blijft ongezien. Zeker voor de wetenschap. Wie denkt dat de wetenschap alles bestudeert, heeft misschien wel opgelet op school maar vergist zich deerlijk. Onze kennis is beperkt. En daarom zijn stukken zoals deze week over de bladluis zo belangrijk. Pas onverwachte nieuwe kennis maakt duidelijk hoeveel we niet weten.[4]  
  3. in slechte gezondheid/toestand verkerend; ook figuurlijk [5]
    • Ge ziet er deerlijk uit.  
81 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[6]