• tries·tig
  • afleiding van triest met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen triestig triestiger triestigst
verbogen triestige triestigere triestigste
partitief triestigs triestigers -

triestig

  1. somber makend
  2. somber
    • Het triestige meisje moest huilen want haar hamster was overleden. 
87 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be