danig
- da·nig
stellend | |
---|---|
onverbogen | danig |
verbogen | danige |
partitief | danigs |
danig
- in aanmerkelijke mate, buitengewoon
- De verkoop liet een danige teruggang zien.
- ▸ Het nasnotteren irriteerde haar danig, maar ook dat was een lichamelijke reactie waar ze geen vat op had.[3]
1. in aanmerkelijke mate
danig
- in aanzienlijke mate
- Hij was danig geschrokken van de verkoopcijfers.
1. in aanzienlijke mate
|
- Het woord danig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "danig" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "danig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ danig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be