carnaval
- car·na·val
- via Frans carnaval van Italiaans carnevale ontstaan uit middeleeuws Latijn carne zn "vlees" en levare ww "opheffen", in de betekenis van ‘drie dagen voor vasten’ voor het eerst aangetroffen in 1651
Andere verklaringen zoals de Latijnse frase 'carne vale' ("vlees, vaarwel") of een verbastering van 'carrus navalis' "bootwagen, als deel van een optocht", worden tegenwoordig als volksetymologie beschouwd. [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | carnaval | carnavals |
verkleinwoord | carnavalletje | carnavalletjes |
het carnaval o
- (feest) volksfeest waarbij onder meer grote verkleedpartijen plaatsvinden, en dat plaatsvindt gedurende de vier dagen die aan de vastentijd voorafgaan
- - Viert u eigenlijk carnaval?
- - Ik ben carnavalvrij opgevoed, in een tijd waarin er nog geen televisie was. Pas later ben ik erachter gekomen dat in deze tijd van het jaar zich van de mensen die beneden de grote rivieren wonen een ontembare vrolijkheid meester maakt. Dit weekeinde is het weer zover. Ze trekken de allervrolijkste kleren aan, zetten een vrolijk masker op of beschilderen hun gezicht, gaan de straat op, vormen een optocht en beginnen te zingen en te hossen.[3]
|
1. volksfeest waarbij onder meer grote verkleedpartijen plaatsvinden,...
- Het woord carnaval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "carnaval" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- De schrijfwijze "karnaval" werd in dit onderzoek door 65 % van de Nederlanders en 73 % van de Vlamingen herkend, hoewel dit nooit een officiële spelling is geweest.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ S. Montag NRC 6 februari 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be