carnavalvierder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- car·na·val·vier·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | carnavalvierder | carnavalvierders |
verkleinwoord | carnavalvierdertje | carnavalvierdertjes |
Zelfstandig naamwoord
de carnavalvierder m
- iemand die meedoet aan het carnavalsfeest
Gangbaarheid
- Het woord 'carnavalvierder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.