bulk
- bulk
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘onverpakte lading’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bulk | - |
verkleinwoord | - | - |
de bulk m
- (handel) onverpakte lading (los gestort)
- het grootste deel
- In Engeland vond in 2008 voor ongeveer 360 miljoen euro aan internetfraude plaats - waarvan de bulk bestaat uit fraude met online betalingsverkeer.
vervoeging van |
---|
bulken |
bulk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bulken
- Ik bulk.
- gebiedende wijs van bulken
- Bulk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bulken
- Bulk je?
- Het woord bulk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bulk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bulk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bulk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- bulk
- Zelfstandig naamwoord [B]: Afkomstig uit een Zweedse streektaal, vgl. ook het Oudnoorse woord bulki (= scheepslast)
bulk
- gebiedende wijs van bulke
[A]+[B] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bulk | bulken | bulker bulke |
bulkerne bulkene |
genitief | bulks | bulkens | bulkers bulkes |
bulkernes bulkenes |
[A] bulk, g
[B] bulk m
- bulk (stortgoed, massagoed)
- bulk in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bulk | bulks |
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to bulk |
he/she/it | bulks |
verleden tijd | bulked |
voltooid deelwoord |
bulked |
onvoltooid deelwoord |
bulking |
gebiedende wijs | bulk |
bulk
- bulk, grote hoeveelheid, massa
- (scheepvaart) scheepslading
- (scheepvaart) scheepsruim
bulk
- onovergankelijk opzwellen, groter worden
- onovergankelijk een belangrijke positie innemen
- overgankelijk bundelen, opstapelen, stapelen
- bulk
- Zelfstandig naamwoord [B]: Afkomstig uit het Engels, vgl. ook het Oudnoorse woord bulki (= scheepslast)
Naar frequentie | 21261 |
---|
bulk
- gebiedende wijs van bulke
[A]+[B] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bulk | bulken | bulker | bulkene |
genitief | bulks | bulkens | bulkers | bulkenes |
[A] bulk m
- bluts, deuk
- «Han rettet ut den verste bulken på hatten.»
- Hij lubberde de ergste deuk op de hoed uit.
- «Han rettet ut den verste bulken på hatten.»
- (verkeer) botsing
- [2]: kollisjon
- [1]: fordypning
- [1]: merke
- [1]: et spann med mange bulker
een emmer met veel deuken
- [1]: rette opp en bulk
een deuk uitkloppen
- [1]: rette ut en bulk
uitdeuken
[B] bulk m
- bulk (stortgoed, massagoed)
- bulk
- Zelfstandig naamwoord [B]: Afkomstig uit het Engels, vgl. ook het Oudnoorse woord bulki (= scheepslast)
bulk
- gebiedende wijs van bulke
[A]+[B] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bulk | bulken | bulkar | bulkane |
[A] bulk m
- bluts, deuk
- «Han retta ut den verste bulken på hatten.»
- Hij lubberde de ergste deuk op de hoed uit.
- «Han retta ut den verste bulken på hatten.»
- (verkeer) botsing
- [2]: kollisjon
[B] bulk m
- bulk (stortgoed, massagoed)