bluts
- bluts
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bluts | blutsen |
verkleinwoord | - | - |
stellend | |
---|---|
onverbogen | bluts |
verbogen |
bluts [5]
- geen geld meer hebbend, blut
- Na die aankoop was hij helemaal bluts.
vervoeging van |
---|
blutsen |
bluts
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blutsen
- Ik bluts.
- gebiedende wijs van blutsen
- Bluts!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blutsen
- Bluts je?
- Het woord bluts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bluts" herkend door:
40 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "bluts" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bluts op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bluts op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be