Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bluts
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘deuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord bluts blutsen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de blutsv / m

  1. deuk, kneuzing
Afgeleide begrippen
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen bluts
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

bluts [5]

  1. geen geld meer hebbend, blut
    • Na die aankoop was hij helemaal bluts. 
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
blutsen

bluts

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blutsen
    • Ik bluts. 
  2. gebiedende wijs van blutsen
    • Bluts! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blutsen
    • Bluts je? 

Gangbaarheid

40 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen