• kol·li·sjon
Naar frequentie 16659
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kollisjon     kollisjonen     kollisjoner     kollisjonene  
genitief   kollisjons     kollisjonens     kollisjoners     kollisjonenes  

kollisjon, m

  1. (verkeer) aanrijding, botsing, collisie
    «En mann ble sittende fastklemt etter kollisjon mellom tre biler og en lastebil på E18.»
    Een man zat klem geraakt na een botsing tussen drie auto's en een vrachtwagen op de E18.
  2. (figuurlijk) botsing, conflict (b.v. van belangen)


  • kol·li·sjon
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kollisjon     kollisjonen     kollisjonar     kollisjonane  

kollisjon, m

  1. (verkeer) aanrijding, botsing, collisie
  2. (figuurlijk) botsing, conflict (b.v. van belangen)
  3. (figuurlijk) coïncidentie, samenloop (b.v. van omstandigheden)