samenloop
- sa·men·loop
- samenstelling van samen en loop [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | samenloop | samenlopen |
verkleinwoord | - | - |
de samenloop m
- plek waar een aantal entiteiten (vaak van geografische oorsprong) zich verenigen
vervoeging van |
---|
samenlopen |
samenloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenlopen
- ... dat ik samenloop.
- Het woord samenloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "samenloop" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be