• braaf
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen braaf braver braafst
verbogen brave bravere braafste
partitief braafs bravers -

braaf

  1. bereid om de geldende regels in acht te nemen, gehoorzaam
    • Hij was niet altijd de braafste van de klas. 
    • Meisjes zijn vaak braver dan de ondeugende jongens. 
  2. (pejoratief) weinig vernieuwend
     Hebt u het portret gezien boven de haard? U herkent zonder twijfel de markante en nobele trekken van Niccoló Paganini. Ik zal de eerste zijn om uw gelijk te beamen wanneer u zegt dat het in schilderkundig opzicht geen meesterwerk betreft. Het is gemaakt door een brave, mindere meester, die er zelfs in zijn tijd niet om bekendstond dat hij zijn tijd vooruit was.[3]
  3. (wiskunde) intuïtieve, gemakkelijk manipuleerbare eigenschappen hebbend
    • Een functie is braaf als ze eindige afgeleiden van alle orden heeft in alle punten, en geen discontinuïteiten heeft. 
  4. kuis
  5. (verouderd) moed bezittend
  6. (verouderd) statig
     [...] gaet by seker Burger die een Dochter met een Oogh hadde, seggende: Wat sult ghy my geven, indien ik u een braaf Karel tot een Swager bestel?[4]
Iemand die de regels opvallend goed (het beste van iedereen) naleeft; vaak figuurlijk gebruikt, bijvoorbeeld in een geopolitieke context voor landen die zich het beste aan internationaal geldende afspraken houden

braaf

  1. (verouderd) in hoge mate, danig, erg, heel, zeer
    • Hij kan braaf drinken. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]