Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·vreesd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbevreesd onbevreesder onbevreesdst
verbogen onbevreesde onbevreesdere onbevreesdste
partitief onbevreesds onbevreesders -

Bijvoeglijk naamwoord

onbevreesd

  1. zonder angst, moedig
    • Zij schreef haar kritiek elke dag in de krant, onbevreesd voor de dictator en zijn kliek. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen