statig
- sta·tig
- In de betekenis van ‘voornaamheid weerspiegelend’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- afgeleid van staat met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | statig | statiger | statigst |
verbogen | statige | statigere | statigste |
partitief | statigs | statigers | - |
statig
- deftig en indrukwekkend
- De statige herenhuizen aan de Amsterdamse grachten staan op de werelderfgoedlijst.
1.
- Het woord statig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "statig" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "statig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ statig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be