kuis
- kuis
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘rein, ingetogen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kuis | kuizen |
verkleinwoord | - | - |
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kuis | kuiser | kuist |
verbogen | kuise | kuisere | kuiste |
partitief | kuis | kuisers | - |
kuis v
- kuisboom, kuisheid, kuisvrouw (werkster), onkuisheid
vervoeging van |
---|
kuisen |
kuis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuisen
- Ik kuis.
- gebiedende wijs van kuisen
- Kuis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuisen
- Kuis je?
- Het woord kuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kuis" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[9] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kuis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ koe kuis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ingetogen kuis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “404. Wat is kuise liefde? Waarom moet een Christen kuis leven?”, NS
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be