gehoorzaam
- Geluid: gehoorzaam (hulp, bestand)
- IPA: / ɣəˈhorzam / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /χə'ɦo̝ːrzam/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɣə'ɦoːrzam/
- (Limburg): /ɣə'hoːrzam/
- ge·hoor·zaam
- In de betekenis van ‘gewillig’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afleiding van gehoor (geven) met het achtervoegsel -zaam.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gehoorzaam | gehoorzamer | gehoorzaamst |
verbogen | gehoorzame | gehoorzamere | gehoorzaamste |
partitief | gehoorzaams | gehoorzamers | - |
gehoorzaam
- bereid gehoor te geven aan regels of bevelen
- Dit kind is niet altijd gehoorzaam als het naar bed gestuurd wordt.
1. bereid gehoor te geven aan regels of bevelen
vervoeging van |
---|
gehoorzamen |
gehoorzaam
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gehoorzamen
- Ik gehoorzaam.
- gebiedende wijs van gehoorzamen
- Gehoorzaam!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gehoorzamen
- Gehoorzaam je?
- Het woord gehoorzaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gehoorzaam" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "gehoorzaam" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be