aftroggelen
- Geluid: aftroggelen (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɑftrɔɣələ(n)/
- af·trog·ge·len
- In de betekenis van ‘afhandig maken’ voor het eerst aangetroffen in 1644 [1]
- samenstelling van af bw en troggelen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aftroggelen |
troggelde af |
afgetroggeld |
zwak -d | volledig |
aftroggelen
- overgankelijk door aanhoudende vriendelijke bede en zoet gevlei iets van iemand verkrijgen, op slinkse manier loskrijgen
- Oplichters zijn erg creatief en zoeken steeds nieuwe manieren om mensen geld af te troggelen.
- afbedelen, afdwingen, afhandig maken, afsmeken, aftronen, aftruggelen, inpikken, ontlokken, ontfutselen
- afbietsen, afpakken, bedelen, bietsen, gappen, grissen, loskrijgen, oplichten, pikken, schooien, verkrijgen
1. door aanhoudende vriendelijke bede en zoet gevlei ietst van iemand verkrijgen, op slinkse manier loskrijgen
- Het woord aftroggelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aftroggelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "aftroggelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be