ontfutselen
- Geluid: ontfutselen (hulp, bestand)
- ont·fut·se·len
- In de betekenis van ‘listig ontnemen’ voor het eerst aangetroffen in 1618 [1]
- Afgeleid van futselen met het voorvoegsel ont-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontfutselen |
ontfutselde |
ontfutseld |
zwak -d | volledig |
ontfutselen
- overgankelijk iemand iets afhandig maken
- Voor hij het wist was hem dat ontfutseld.
- [1] aftroggelen
1. iemand iets afhandig maken
- Het woord ontfutselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontfutselen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "ontfutselen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be