• schooi·en
  • In de betekenis van ‘bedelen’ voor het eerst aangetroffen in 1708 [1]
  • sedert 16de eeuw [2]

schooien [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schooien
schooide
geschooid
zwak -d volledig
  1. iets vragen zonder iets terug te willen geven
    • Pas op, ik kan volledig begrijpen waarom ik door niemand word meegevraagd op reis. Het is alsof je met Gargamel op ­vakantie bent. Ik ben een aan technologie verslaafde luxepony en bovendien een flinke zeur. Zomervakantie, ik snap niet hoe dat moet. Leg mij twee minuten in een hangmat of aan een strand en ik krijg een milde angstaanval. Overal loop ik te schooien om het paswoord van de wifi. [4] 
    • Uit het artikel People at zoos: the sociological approach blijkt dat bezoekers van dierenparken vrijwel uitsluitend geïnteresseerd zijn in dieren die: om eten vragen, schooien; eten; pas geboren zijn; geluid maken; of menselijk gedrag imiteren. Voor rustende dieren of dieren die zich verstoppen, is geen aandacht. [5] 
  2. (verouderd) rondzwerven zonder duidelijk plan
91 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]