• af·sme·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afsmeken
smeekte af
afgesmeekt
zwak -t volledig

afsmeken

  1. overgankelijk afbidden; nederig om iets vragen
    • Gods zegen over iemand afsmeken. 
55 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be