afsmeken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afsmeken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afsmeken | af te smeken | ||||||||
toekomend | zullen afsmeken af zullen smeken |
te zullen afsmeken af te zullen smeken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgesmeekt | te hebben afgesmeekt | ||||||||
toekomend | afgesmeekt zullen hebben | afgesmeekt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afsmekend | afgesmeekt | ev. smeek af |
mv. verouderd smeekt af |
smeke af (bijzin) afsmeke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | smeek af | smeekt af | smeekt af | smeekt af | smeekt af | smeken af | smeken af | smeken af | |||
verleden (o.v.t.) | smeekte af | smeekte af | smeekte af | smeekte af | smeekte af | smeekten af | smeekten af | smeekten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afsmeken | zult/zal afsmeken | zult/zal afsmeken | zult afsmeken | zal afsmeken | zullen afsmeken | zullen afsmeken | zullen afsmeken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afsmeken | zou afsmeken | zou(dt) afsmeken | zoudt afsmeken | zou afsmeken | zouden afsmeken | zouden afsmeken | zouden afsmeken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afsmeek | afsmeekt | afsmeekt | afsmeekt | afsmeekt | afsmeken | afsmeken | afsmeken | |||
verleden (o.v.t.) | afsmeekte | afsmeekte | afsmeekte | afsmeekte | afsmeekte | afsmeekten | afsmeekten | afsmeekten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afsmeken af zal smeken |
zult/zal afsmeken af zult/zal smeken |
zult/zal afsmeken af zult/zal smeken |
zult afsmeken af zult smeken |
zal afsmeken af zal smeken |
zullen afsmeken af zullen smeken |
zullen afsmeken af zullen smeken |
zullen afsmeken af zullen smeken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afsmeken af zou smeken |
zou afsmeken af zou smeken |
zou(dt) afsmeken af zou(dt) smeken |
zoudt afsmeken af zoudt smeken |
zou afsmeken af zou smeken |
zouden afsmeken af zouden smeken |
zouden afsmeken af zouden smeken |
zouden afsmeken af zouden smeken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgesmeekt | hebt afgesmeekt | hebt/heeft afgesmeekt | hebt afgesmeekt | heeft afgesmeekt | hebben afgesmeekt | hebben afgesmeekt | hebben afgesmeekt | |||
verleden (v.v.t.) | had afgesmeekt | had afgesmeekt | had afgesmeekt | hadt afgesmeekt | had afgesmeekt | hadden afgesmeekt | hadden afgesmeekt | hadden afgesmeekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgesmeekt hebben | zal/zult afgesmeekt hebben | zult/zal afgesmeekt hebben | zult afgesmeekt hebben | zal afgesmeekt hebben | zullen afgesmeekt hebben | zullen afgesmeekt hebben | zullen afgesmeekt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgesmeekt hebben | zou afgesmeekt hebben | zou/zoudt afgesmeekt hebben | zoudt afgesmeekt hebben | zou afgesmeekt hebben | zouden afgesmeekt hebben | zouden afgesmeekt hebben | zouden afgesmeekt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgesmeekt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgesmeekt | er is afgesmeekt | |||||||||
verleden | er werd afgesmeekt | er was afgesmeekt | |||||||||
toekomend | er zal afgesmeekt worden | er zal afgesmeekt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgesmeekt worden | er zou afgesmeekt zijn | |||||||||
lijdende vorm afgesmeekt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgesmeekt worden | afgesmeekt te worden | ||||||||
toekomend | afgesmeekt zullen worden | afgesmeekt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgesmeekt zijn | afgesmeekt te zijn | ||||||||
toekomend | afgesmeekt zullen zijn | afgesmeekt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgesmeekt | wordt afgesmeekt | wordt afgesmeekt | wordt afgesmeekt | wordt afgesmeekt | worden afgesmeekt | worden afgesmeekt | worden afgesmeekt | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgesmeekt | werd afgesmeekt | werd afgesmeekt | werdt afgesmeekt | werd afgesmeekt | werden afgesmeekt | werden afgesmeekt | werden afgesmeekt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgesmeekt worden | zult afgesmeekt worden | zult afgesmeekt worden | zult afgesmeekt worden | zal afgesmeekt worden | zullen afgesmeekt worden | zullen afgesmeekt worden | zullen afgesmeekt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgesmeekt worden | zou afgesmeekt worden | zou/zoudt afgesmeekt worden | zoudt afgesmeekt worden | zou afgesmeekt worden | zouden afgesmeekt worden | zouden afgesmeekt worden | zouden afgesmeekt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgesmeekt | bent afgesmeekt | bent/is afgesmeekt | zijt afgesmeekt | is afgesmeekt | zijn afgesmeekt | zijn afgesmeekt | zijn afgesmeekt | |||
verleden (v.v.t.) | was afgesmeekt | was afgesmeekt | was afgesmeekt | waart afgesmeekt | was afgesmeekt | waren afgesmeekt | waren afgesmeekt | waren afgesmeekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgesmeekt zijn | zult afgesmeekt zijn | zult afgesmeekt zijn | zult afgesmeekt zijn | zal afgesmeekt zijn | zullen afgesmeekt zijn | zullen afgesmeekt zijn | zullen afgesmeekt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgesmeekt zijn | zou afgesmeekt zijn | zou/zoudt afgesmeekt zijn | zoudt afgesmeekt zijn | zou afgesmeekt zijn | zouden afgesmeekt zijn | zouden afgesmeekt zijn | zouden afgesmeekt zijn |