• af·trog·ge·la·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord aftroggelarij aftroggelarijen
verkleinwoord

de aftroggelarijv

  1. de keer dat men op slinkse wijze iets verkrijgt van een ander
    • `In België komen staatshervormingen meestal maar tot stand op grond van chantage, aftroggelarij en politieke koopje', schrijft hij. [2] 
    • Verder onderzoek moet uitwijzen of het daarbij al dan niet om aftroggelarij ging. [3] 
81 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]