ontlokken
- ont·lok·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontlokken |
ontlokte |
ontlokt |
zwak -t | volledig |
ontlokken
- overgankelijk teweegbrengen (typisch van iets dat inherent aanwezig is, maar dat men niet zomaar wil prijsgeven):
- Iemand een lach ontlokken.
- ontlokken bijlaten ontstaan bij
- ∗ Spreek je op die manier je publiek aan?
„Ja, ik vind het belangrijk om emoties en gevoelens te ontlokken bij het publiek. (…)"[1]
- ∗ Spreek je op die manier je publiek aan?
- ontlokken aanverkrijgen van
- ∗ Bonussen voor records, premies voor opzienbarende verrichtingen moesten prestaties ontlokken aan een deelnemersveld waarvoor het publiek ditmaal niet warm liep.[2]
- Het woord ontlokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontlokken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron Marjolein Kooyman interview met Nanine Linning“Ik ontwikkel een nieuwe danstaal” (31 juli 2009) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Peter de Jonge“Bankbiljetten en hazen bepalen tempo van atleet” (13 augustus 1990) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be